NU
- Marc Cornelisse
- 6 uur geleden
- 2 minuten om te lezen
In mijn model ontstaat vaak verwarring doordat men de feitelijke tijdsduur verwart met Δt. Deze twee moeten strikt van elkaar worden onderscheiden. De feitelijke duur verwijst naar de breedte van de ervaring waarin meerdere sequentiële nu momenten samen aanwezig kunnen zijn. Δt verwijst daarentegen nooit naar een tijdsduur, maar uitsluitend naar de temporele onzekerheid die elk verschijningsmoment bezit.
Â
Δt vormt de fundamentele onbepaaldheidszone van de tijd. Het is de maximale temporele onzekerheid die onvermijdelijk optreedt wanneer een ervaring voldoende ruimtelijk gelokaliseerd wordt om als reductie te verschijnen. Een verschijningsmoment kan daarom nooit een mathematisch tijdspunt zijn. Het verschijnt altijd als een reductie binnen een minimale ruimtelijke spreiding en een maximale temporele onzekerheidszone. Deze zone definieert het sequentiële nu moment.
Â
Wanneer het bewustzijn zichzelf sterk lokaliseert, wordt Δx klein. De ervarings-onzekerheidsrelatie

dwingt dan af dat Δt groot wordt. Hoe sterker het bewustzijn zichzelf lokaliseert, hoe groter de onzekerheid in de tijd wordt. Het nu wordt dan als puntiger ervaren. De sequentiële nu momenten volgen elkaar snel op. Het bewustzijn probeert steeds een nieuwe reductie vast te houden, maar vindt geen breedte waarin het kan rusten. De ervaring blijft daardoor vluchtig en versnipperd. Dit leidt tot de bekende situatie waarin men zegt niet in het nu te kunnen zijn.
Â
Wanneer het bewustzijn ontspant en de ruimtelijke lokalisatie afneemt, groeit Δx. Een grotere Δx maakt het mogelijk dat Δt kleiner wordt. Deze wisselwerking volgt rechtstreeks uit de ervaringsonzekerheidsrelatie en vormt de basis van NU rek. De maximale temporele onzekerheid die nog net een reductie kan dragen, neemt af. Hierdoor ontstaat ruimte voor een feitelijke duur die groter is dan het sequentiële nu. Deze duur vormt een continue band waarin meerdere sequentiële momenten samen aanwezig kunnen zijn zonder dat de ervaring haar coherentie verliest. De ervaring wordt breder en rustiger. De temporele stroom verliest zijn vluchtigheid en krijgt een voelbare diepte.

Deze verruiming vormt de NU rek. De NU rek ontstaat wanneer de feitelijke duur zich uitbreidt terwijl de maximale temporele onzekerheid dan juist afneemt. De ervaring krijgt dan een bredere dragende structuur. De corridor tussen het persoonlijke nu en het eeuwige nu wordt ruimer. Het bewustzijn ontvangt een kwaliteit die niet door het ik wordt geproduceerd. Deze uitbreiding is geen optelling van losse momenten maar een veldmatige samenhang waarin verleden, heden en toekomst zich als één beweging laten voelen.
Â
Het eeuwige nu vormt de uiterste grens van deze structuur. In deze grenssituatie wordt Δt nul omdat alle temporele differentiatie oplost in één onverdeelbare aanwezigheid. De NU rek vormt de corridor waarin een bewustzijn dat nog gelokaliseerd blijft een glimp opvangt van een aanwezigheid waarin de tijd geen scheidende functie meer vervult. In deze verruimde duur lost het onderscheid tussen eerder en later op omdat de ervaring niet langer steunt op opeenvolging maar gedragen wordt door een samenhang die buiten het lineaire tijdsverloop valt. Het bewustzijn raakt daar aan een toestand waarin het veld zichzelf toont als een ononderbroken geheel. De tijd verliest in die toestand zijn gebruikelijke betekenis als opeenvolgende ordening en verschijnt slechts nog als de wijze waarop aanwezigheid zich laat articuleren binnen deze verruimde persoonlijke corridor die als levende duur kan worden verstaan.