top of page

De negatieve gedachte

Mijn dochter stelde mij onlangs een vraag die op het eerste gezicht eenvoudig klinkt, maar die bij nadere beschouwing een fundamentele dimensie van het menselijk bestaan raakt. Zij vroeg mij waarom negatieve gedachten zich veel sterker en langer in ons brein nestelen dan positieve. Op dat moment kon ik haar geen antwoord geven. Ik zei haar dat ik erover na zou denken en dat nadenken heeft geleid tot drie onderscheiden sporen die ik hier samenbreng, gevolgd door een mogelijke remedie vanuit mijn eigen veldfilosofische perspectief.

Ā 

De ervaring van bewustzijnsvernauwing

Iedereen kent de ervaring dat we negatieve gedachten niet makkelijk los kunnen laten. Zij trekken de aandacht steeds opnieuw, alsof zij de uitgebreidheid van ons bewustzijn doen krimpen. Dit gaat vaak gepaard met een veranderde tijdservaring. De seconden rekken zich uit, de klok tikt tergend traag en het NU valt uiteen in opeengestapelde momenten.

Ā 

De analogie met wachten in een rij is illustratief. Wie fysiek plaatsgebonden is, zonder veel nieuwe prikkels of afleiding, ervaart vaak dat de tijd maar niet opschiet. Het bewustzijn is gelokaliseerd, zowel ruimtelijk als mentaal. Het denken herhaalt zichzelf, zonder nieuwe resonanties toe te laten. Negatieve gedachten werken op vergelijkbare wijze. Zij houden het bewustzijn gevangen in een gelokaliseerde en vernauwde toestand.

Ā 

Dit soort fenomenale beschrijvingen sluit aan bij de traditie van de fenomenologie. Zij benadrukt dat subjectieve beleving geen bijkomstigheid is, maar een structureel gegeven dat ons toegang biedt tot de wijze waarop bewustzijn zich organiseert.

Ā 

De psychologische verklaring

Binnen de hedendaagse psychologie wordt dit verschijnsel vaak beschreven met de term negativity biasĀ (Baumeister et al. 2001; Rozin & Royzman 2001). Deze bias verwijst naar de systematische neiging van het menselijk brein en bewustzijn om negatieve prikkels, ervaringen en gedachten meer gewicht toe te kennen en langer vast te houden dan positieve.

De evolutionaire psychologie stelt dat deze asymmetrie overlevingswaarde had. Een mens die gevaar te laat opmerkte, had geen kans om te overleven, terwijl het missen van een kans op voedsel meestal niet fataal was (Cosmides & Tooby 1992). Ook neurobiologische studies bevestigen deze tendens. Negatieve prikkels activeren de amygdala sterker dan positieve, waardoor de herinneringen intensiever in de hippocampus worden opgeslagen (LeDoux 1996; Phelps 2006). Stresshormonen zoals cortisol verlengen dit proces (Sapolsky 2004).

Daarnaast wijst de cognitieve psychologie op het verschijnsel van piekeren. Negatieve gedachten lokken herhaling en ruminatie uit (Nolen-Hoeksema 2000). Ruminatie betekent dat iemand blijft herkauwen op dezelfde gedachten. Door deze herhalingsstructuur versterken zij zichzelf, terwijl positieve gedachten sneller als vanzelfsprekend verdwijnen.

Ā 

Het verschil in verklaringsniveau

Deze psychologische analyses zijn overtuigend in hun beschrijving van mechanismen die evolutionair, neurobiologisch en cognitief te begrijpen zijn. Zij verklaren hoeĀ negatieve gedachten zich sterker nestelen. Wat zij niet uitleggen, is hoe dit voor de ervarende mens zelf voelt. Met andere woorden, de psychologie biedt een causale verklaring, maar blijft grotendeels stil over de subjectieve structuur van de ervaring. Mijn eigen analyse vertrekt juist vanuit die ervaringsstructuur. Ik probeer te begrijpen hoe het bewustzijn zich vernauwt, hoe het NU krimpt en hoe de temporele beleving verandert. Daarmee verplaatst de verklaring zich van een empirisch-causaal naar een fenomenologisch model. Filosofen als Husserl, Heidegger en ook latere denkers zoals Michel Henry (1963) hebben benadrukt dat de fenomenale ervaring geen secundair effect is, maar de primaire toegang tot het functioneren van bewustzijn.

Ā 

Het verschil laat zich aldus samenvatten. De psychologie verklaart vanuit externe oorzaken zoals gevaar, hersenactivatie en cognitieve patronen. De fenomenologische analyse beschrijft de interne structuur van het bewustzijn, waarin vernauwing optreedt en waardoor het NU krimpt. Beide benaderingen spreken elkaar niet tegen maar vullen elkaar aan. De ene geeft empirische mechanismen, de andere een existentiƫle verheldering.

Ā 

De ervaringsonzekerheidsrelatie

Binnen mijn eigen veldfilosofie gebruik ik hiervoor het concept van de ervaringsonzekerheidsrelatie. Dit begrip drukt uit dat plaats- en tijdsbeleving altijd oscilleert tussen twee polen, namelijk ik-gerichtheid en de openheid van het veld. Hoe sterker men zich identificeert met het ik, hoe nauwer en lokaler het bewustzijn wordt. Hoe meer men zich opent voor het veld, hoe ruimer de ervaring stroomt, maar hoe minder controle men behoudt. Negatieve gedachten trekken de balans naar de pool van ik-gerichtheid. Zij vernauwen de horizon van het bewustzijn, vergroten de behoefte aan controle en veroorzaken stagnatie in de tijd. Positieve gedachten daarentegen openen het bewustzijnsveld, waardoor de tijd vloeiend blijft en een gedachte sneller oplost. Hier sluit mijn benadering aan bij inzichten uit de existentieel-humanistische traditie. Denkers als Viktor Frankl en Irvin Yalom hebben gewezen op de rol van betekenisgeving en de dynamiek van ik-gerichtheid versus openheid in het therapeutische proces. Mijn eigen analyse radicaliseert dit door de ervaring zelf als veldfenomeen te begrijpen.

Ā 

Het denken verschijnt in mijn benadering niet als een autonoom vermogen maar als een intermediair. Het beweegt tussen transcendente ontvankelijkheid en zintuiglijke ontvankelijkheid. In zijn gewone functie heeft het de rol van verbindende schakelfunctie en leidt het tot een coherente interpretatie van het leven. De Westerse beschaving heeft echter sinds Descartes het denken tot fundament verheven in de beroemde formulering ik denk dus ik ben. Daarmee werd het bestaan gelegitimeerd door een intellectuele activiteit en werd het cogito de bron van zekerheid en de grondslag van identiteit. In mijn veldfilosofische benadering krijgt het denken juist een andere plaats. Het is geen grondslag maar een intermediair dat alleen dan vruchtbaar is wanneer het zijn positie als schakel behoudt. Vanuit dit perspectief kan de cartesiaanse formule worden omgekeerd. Niet het denken garandeert het zijn, maar het zijn maakt denken mogelijk. Ik ben, dus ik denk.1Ā Het bestaan draagt het denken en niet omgekeerd. Wanneer dit intermediair echter zijn plaats verlaat en zichzelf naar voren schuift verandert de verhouding. Bij een negatieve gedachte neemt het denken de positie van het geheel in en treedt het niet langer op als schakel maar als zelfstandig fenomeen. Er treedt reĆÆficatie op. De gedachte wordt niet meer ervaren als een ondersteunend verschijnsel, maar als een absolute entiteit die de veldinterpretatie verstoort en het bewustzijn gegijzeld houdt. In de veldfilosofische herpositionering verliest het denken die centrale macht. Negatieve gedachten blijken geen fundament van het bestaan, maar secundaire verschijnselen die hun greep verliezen zodra het ik zich opnieuw laat dragen door het veld.

Ā 

De remedie vanuit een veldfilosofische benadering

Wanneer negatieve gedachten het bewustzijn vernauwen ligt de remedie niet in het bestrijden of onderdrukken van de gedachte. Een veldfilosofische benadering zoekt geen eliminatie maar heropening. De weg naar heropening begint met het verschuiven van de aandacht van de inhoud van de gedachte naar de kwaliteit van de ervaring. In plaats van de gedachte te bestrijden kan men waarnemen hoe het bewustzijn vernauwt en lokalisatie optreedt. Dit doorzien van de fixatie schept ruimte. Wat te doen staat is de lokalisatie van het bewustzijn opheffen zodat de aandacht zich opnieuw kan bewegen in een ruimer veld. Het gevolg is dat de temporele dimensie vanzelf mee verandert en dat de tijd opnieuw stroomt. De gedachte wordt een golf die zich door het veld beweegt en oplost. In termen van de ervaringsonzekerheidsrelatie verschuift men de balans van ik-gerichtheid naar veld-gerichtheid. De negatieve gedachte blijft weliswaar aanwezig maar zij verliest haar greep omdat zij opgenomen wordt in een bredere resonantie. Het ik verliest zijn centrale focus en de gedachte haar macht. Deze remedie is geen techniek in instrumentele zin, maar een heroriƫntatie van bewustzijn. Negatieve gedachten hoeven niet te verdwijnen om hun greep te verliezen. Zodra het bewustzijn zich opnieuw laat dragen door het veld lossen zij vanzelf op.

Ā 

Slot

De vraag van mijn dochter betrof in eerste instantie slechts de verhouding tussen negatieve en positieve gedachten. Toch raakt zij daarmee een fundamenteler thema dat zowel door de psychologie als door de filosofie van bewustzijn onderzocht wordt. Psychologische benaderingen wijzen op evolutionaire en neurobiologische mechanismen en leggen uit hoe negatieve prikkels sterker worden vastgehouden. Een fenomenologische analyse beschrijft hoe aandacht zich vernauwt en hoe het NU krimpt, een verschijnsel dat ik hier introduceer om de temporale verenging van de ervaring te duiden. Mijn veldfilosofie voegt daar tevens aan toe dat het denken optreedt als intermediair tussen transcendente en zintuiglijke ontvankelijkheid. Bij negatieve gedachten verliest zij deze bemiddelende rol en treedt reĆÆficatie op. Het denken wordt een zelfstandig fenomeen dat het bewustzijn lokaliseert en zo de gedachte haar greep laat behouden. De remedie ligt daarom niet in controle of herstructurering maar in heropening van het bewustzijnsveld. Zodra het ik zijn fixatie loslaat en het veld opnieuw draagt, verliest de gedachte vanzelf haar macht.

Ā 


1 In navolging van eerdere critici van het cartesiaanse cogito is de omkering sum ergo cogito reeds meermalen voorgesteld. Nietzsche sprak expliciet sum, ergo cogito uit als tegenstem tegen Descartes. Whitehead beschouwde denken niet als fundament maar als constitutief moment binnen een ruimer proces van zijn. Heidegger en Merleau-Ponty benadrukten dat het zijn en de belichaamde ervaring voorafgaan aan reflectie. Sartre situeerde bewustzijn in het bestaan zelf en niet in het denken. Michel Henry stelde het leven als oorsprong boven het denken. In theologische tradities - bij Augustinus en Tillich - verschijnt eveneens de gedachte dat bestaan fundamenteler is dan cogitatio. In mijn veldfilosofische benadering krijgt deze omkering een eigen accent doordat het denken niet langer als fundament,maar als intermediair verschijnt binnen de ervaringsonzekerheidsrelatie.

2 opmerkingen

Beoordeeld met 0 uit 5 sterren.
Nog geen beoordelingen

Voeg een beoordeling toe
Gast
30 sep

Mooi om remedie te lezen: bewustworden van dit proces en verschuiven van de aandacht van de inhoud van de gedachte naar de kwaliteit van de ervaring, dat klinkt heel mooi maar hoe ziet dat eruit, welk concreet gedrag past daarbij?? Is dit wat je bij mediteren ervaart??

Like
Marc
01 okt
Reageren op

Dank voor je vraag. Een manier om dit concreet te maken is het beeld van een witte pagina met een zwarte stip. Wanneer je naar de stip kijkt, zie je niets anders meer. Dat is het moment dat je helemaal in de gedachte zit. Als je je aandacht verschuift, zie je dat de stip maar een klein deel is van een veel grotere witte ruimte. Die ruimte staat voor de kwaliteit van je ervaring. Het gaat dus niet om de gedachte weg te duwen, maar om de verschuiving van fixatie op de inhoud naar een bredere aandacht.

ree

Like
Blijf op de hoogte! Ontvang telkens het nieuwste blog direct in je mailbox.

Bedankt voor het abonneren!

© 2020 by Marc Cornelisse. Proudly created with Wix.com

bottom of page