Het leven kan alleen achterwaarts begrepen worden,
maar het moet voorwaarts worden geleefd.
Søren Kierkegaard (1813-1855)
Voor velen is het verleden niets meer dan een groot reservoir van gebeurtenissen, vastgelegd in de tijd. De tijd lijkt als het ware bevroren, waardoor alle voorvallen voorafgaand aan het 'nu' ingekapseld zijn. Het drie-fasen-model (vast, vloeibaar, gas) is een passende metafoor voor de drie tijdsaanduidingen: verleden, heden en toekomst. Het verleden is vast, het heden is een ‘flow’ en de toekomst is ongrijpbaar als gas. Maar de vraag in dit blog is of het verleden wel zo onveranderlijk is als het lijkt. Door het bestuderen van Heidegger (1889-1976) ben ik dit verder gaan onderzoeken. Hij schreef namelijk over ‘het hernemen van het verleden’. Volgens hem is het verleden niet iets dat voorbij is, maar iets dat voortdurend actief is in ons huidige Zijn. Het wordt niet passief herinnerd, maar telkens actief hernomen om onszelf en ons handelen in het heden vorm te geven.
Als dat zo is, dan is er geen sprake van een gestold en objectief verleden. Bij persoonlijke ervaringen kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Herinneringen zijn immers altijd gekleurd door het perspectief van de persoon die ze ophaalt. Daarom zou je gedachten aan gebeurtenissen uit het verleden 'contextuele herinneringen' kunnen noemen. In de psychoanalyse gaat men er zelfs vanuit dat opgeroepen herinneringen telkens opnieuw in het moment geconstrueerd worden op basis van actuele inzichten en gevoelens. Elke emotionele doorbraak kan de patiënt een andere kijk op zijn verleden geven. De narratieve benadering laat de patiënt zijn of haar levensverhaal voortdurend herschrijven, net zolang totdat het verleden draaglijk is.
In feite is er sprake van voortschrijdend inzicht, waarbij gebeurtenissen uit het verleden in het heden geherinterpreteerd worden. Voor filosofie en literatuur heeft Jacques Derrida (1930-2004) hiervoor de zogenaamde deconstructieve methode ontwikkeld. Door teksten te deconstrueren (ontmantelen) onthulde hij dat deze vaak ambivalent en multi-interpretabel zijn. Een bekend voorbeeld van zijn methode is de analyse van de filosofie van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Derrida bekritiseerde Rousseau's onderscheid tussen 'parole' (gesproken taal) en 'écriture' (geschreven taal). Rousseau idealiseerde 'parole' als direct, natuurlijk en waarachtig, terwijl hij 'écriture' als secundair, kunstmatig en bedrieglijk beschouwde. Derrida deconstrueerde dit onderscheid door te laten zien dat geschreven taal niet eenvoudigweg een afgeleide vorm is van gesproken taal, maar een authentieke vorm van taal. Door deze deconstructie ondermijnt Derrida Rousseau's hiërarchie en laat hij zien hoe taal altijd een proces van interpretatie is. Deconstructie is dus niet simpelweg een andere theorie tegenover de oorspronkelijke theorie; het is een manier om de interne spanningen en tegenstellingen binnen een tekst bloot te leggen.
Een ingrijpende gebeurtenis in Europa is de val van de Berlijnse Muur (1989). Aanvankelijk heerste er in het Westen een gevoel van euforie en optimisme. Het leek erop dat de Koude Oorlog ten einde was gekomen en dat democratie en kapitalisme als winnaars uit de bus kwamen. Begin 2000 kantelde dit beeld echter. De simplistische geopolitieke tweedeling van de Koude Oorlog is verworden tot een veel complexere multipolaire wereldorde. Het blijkt dat het opleggen van het Westers democratische model aan andere landen vaak tot grote ergernissen leidt. De consequenties van de val van de Muur worden vandaag de dag dus wezenlijk anders geïnterpreteerd dan in 1989. De interpretatie van een gebeurtenis uit het verleden verandert mettertijd.
Historisch constructivisme betoogt dat onze interpretatie van het verleden altijd subjectief en geconstrueerd is. Michel Foucault (1926-1984) was zo’n constructivist die vond dat het verleden voortdurend herzien en heronderhandeld moest worden in het licht van nieuwe inzichten en veranderende contexten. Foucault stelt dat elk tijdperk zijn eigen 'historische a priori' heeft, een set van vooronderstellingen, kennisstructuren en denkkaders die bepalen hoe mensen de wereld begrijpen en interpreteren. Een voorbeeld van zo’n verandering is de benadering van het fenomeen waanzin (gekte). In de middeleeuwen werd waanzin vaak gezien als een teken van goddelijke straf of bezetenheid door demonen, waarbij behandelingen gericht waren op spirituele genezing of isolatie. In de 18e eeuw, tijdens de Verlichting, veranderde het begrip van waanzin. Men begon het meer te beschouwen als een medische aandoening, te behandelen door middel van rationele methoden in speciale inrichtingen. Deze verschuiving weerspiegelt een verandering in het historische a priori: van een religieus-kosmologische benadering naar een wetenschappelijk-geneeskundige benadering van psychische aandoeningen.
Vanuit het perspectief dat het verleden er nog altijd toe doet, is het onontkoombaar om ons opnieuw te bezinnen op onze rol tijdens het slavernijverleden en ons handelen tijdens de politionele acties in Indonesië. Ook de zwartepietendiscussie is in dit licht een logisch gevolg van de tijdsgeest waarin we nu leven. Onze multiculturele samenleving noodzaakt ons om dit volksfeest te heroverwegen. Het lijkt misschien geruststellend om vast te houden aan onwankelbare tradities, maar daarmee ontken je het fluïde karakter van ons eigen verleden. De dynamische benadering van het verleden biedt ons een rijker en genuanceerder inzicht in de aard van zowel onze geschiedenis, als van ons heden. Maar…
Wie alleen naar het verleden kijkt, staat altijd met zijn rug naar de toekomst.
Luc Versteijlen (1927-2021)
Comments