Naar aanleiding van een tip van m’n schoonzus, heb ik deze maand het boek ‘Island’ (uit 1962) van Aldous Huxley gelezen. Ronduit fascinerend. In 1960 kreeg Aldous op 66-jarige leeftijd de diagnose ‘keelkanker’. Hieraan is hij op 22 november 1963 overleden. Deze roman bleek dus tevens zijn laatste roman te zijn. Het fictieve eiland Pala vormt het decor voor een samenleving die Huxleys eigen idealen heeft gerealiseerd. Zo gaat het bijvoorbeeld over zijn visie op geboortebeperking, over het gebruik van psychedelische drugs ten behoeve van persoonlijke ontwikkeling en sociale binding, over zijn afkeer van opgedrongen technologie, over de eenheidservaring van de mens met zijn omgeving, over integrale gezondheidszorg, over verschillende soorten macht, over kunstmatige inseminatie, over vrij beschikbare anticonceptie, over Maithuna - een bijzondere vorm van geslachtsgemeenschap - en ga zo maar door. Ook al zijn deze thema’s stuk voor stuk buitengewoon interessant, in dit blog wil ik iets vertellen over de manier waarop Huxley het onderwijs in deze roman beschrijft.
De roman is doorspekt met passages over educatie, maar ik beschrijf er slechts enkele. De schipbreukeling en tevens hoofdpersoon, Will Farnaby, is zeer nieuwsgierig naar het reilen en zeilen van deze samenleving. En leden van een aantal belangrijke families op het eiland, vertellen hem daar graag over.
In gesprek met de onderminister van onderwijs, krijgt Will het Palanese antwoord op de basale vraag: ‘Waar dienen jongens en meisjes voor?’. Will verwachtte antwoorden zoals, ‘voor massaconsumptie (zoals in de VS en Europa)’ of ‘voor het versterken van de staat (zoals bijvoorbeeld in China)’. Maar nee, op Pala dienen jongens en meisjes voor verwezenlijking van zichzelf. Het doel is om hen volwaardige mensen te laten worden. In het onderwijs worden ze begeleid om hun transcendentale eenheid met alle andere levende wezens te ervaren en tegelijkertijd leren ze wat ieder van hen uniek maakt. In de opleiding die ze krijgen, is er voortdurend een balans tussen hun binnen- en buitenwereld, zeg maar tussen alle aspecten van het gehele geest-lichaam-systeem. Bij een goede balans voelen ze zich gelukkiger en leren ze bovendien beduidend sneller en grondiger.
Kinderen krijgen ook les in ‘zelf-beschikking’, ofwel ‘lots-controle (LC)’. Zo leren ze bijvoorbeeld verschillende ademhalingsspelletjes waarmee ze hun interne energiehuishouding kunnen reguleren. Ze leren dat een heftige emotie te vergelijken is met een zware aardbeving. Die emotie schokt ons zo hard, dat er in de muur die we rondom onze Boeddha-natuur hebben opgetrokken, scheuren ontstaan. Door die scheuren ontsnapt er echter een vleugje ‘hemelse geur van verlichting’. Adem deze in en geniet ervan. Daarnaast leren ze ook hoe ze zichzelf door een geleide dagdroom, kunnen afleiden van de werkelijke - meestal vervelende - situatie waarin ze zich in het moment bevinden.
Het vertrekpunt bij alle vakken die onderwezen worden, is altijd het grotere geheel. Op die manier leren de jongeren dat niets op zichzelf bestaat, maar dat alles in het leven met elkaar samenhangt. Het gaat om verbanden. De wetenschap van deze verbanden wordt altijd in samenhang met ethiek onderwezen. De eerste lessen bij biologie gaan bijvoorbeeld over ecosystemen in relatie tot natuurbeheer. Uiteindelijk ontkomen de leerlingen er natuurlijk niet aan om ook feiten te leren. Maar na afloop is er dan altijd tijd voor - wat men noemt - ‘bruggen bouwen’, waarbij alle specialistische onderdelen weer in verband worden gebracht met kunst, taal, religie en zelfkennis. Van jongs af aan moet namelijk vermeden worden dat kinderen zich verbeelden dat iets alleen op zichzelf zou kunnen bestaan.
Will wordt ook in de gelegenheid gesteld om een les Elementaire Toegepaste Filosofie bij te wonen. De docent tekent het volgende schema op het bord.
Alle mensen (hier 1 t/m n) hebben toegang tot het systeem van symbolen (links) en delen dezelfde ervaring aan gebeurtenissen (rechts). Vervolgens nodigt hij zijn leerlingen uit om het woord “knijp” te zeggen. Door dit uit te spreken is het gemeengoed voor de leerlingen in domein G. Nu moet iedereen zichzelf echt knijpen. Hard en harder. Hij wijst de leerlingen erop dat niemand de mate van elkaars pijn kan weten. Ieders pijn is blijkbaar strikt privé en kan alleen indirect aan een ander kenbaar worden gemaakt met behulp van woorden uit domein S. Tot slot wijst de docent op de woordeloze preek van Boeddha die slechts door één van zijn discipelen werd begrepen. Boeddha hielt een bloem omhoog, zodat allen deze goed konden zien. De discipel begon te lachen, omdat hij de preek begreep. En Boeddha lachte terug. “Alle gescheiden en toch alle één: mensen, woorden, gebeurtenissen. Het zijn alle manifestaties van de Geest, van Het Wat, van de Leegte.” Waar Boeddha op doelde en wat de discipel begreep, was dat men die leer niet in woorden kan uitdrukken, men kan die slechts zijn.
De praktijkles die hier opvolgt, is het onder begeleiding het moksha-medicijn gebruiken. Deze (fictieve) psychedelisch drugs doet iets met de stille delen van de hersenen. Er wordt als het ware een neurologische sluis geopend, waardoor men een visionaire of zelfs geheel bevrijdende ervaring krijgt. Het doet me denken aan het effect van ayahuasca. Als men als tiener eenmaal is ingewijd in het gebruik ervan, dan weerhoudt niks hun ervan om onder invloed van moksha, Maithuna te genieten. Uiteindelijk gaat het om bevrijding, het einde van smart, het laten stoppen van wat je in je onwetendheid meent dat je bent, en het worden van wat je eigenlijk bent.
Ter afronding. Ik ben me ervan bewust dat ik, door het destilleren van enkele van Huxley’s onderwijsideeën uit deze complexe en veelzijdige roman, de samenhang van zijn idealen wellicht geweld heb aangedaan. Excuses daarvoor. Mijn advies is daarom, om dit geweldige boek gewoon zelf te gaan lezen. Het is fascinerend en zet absoluut aan tot denken.
Na de stilte komt muziek het dichtst bij het zeggen van het onzegbare.
Je leert lief te hebben door lief te hebben.
Comments