top of page

Over onderwijs

Bijgewerkt op: 24 mei 2021

Ooit was ik actief in het onderwijs. En als je eenmaal begiftigd bent met onderwijs, dan is dat levenslang. Het is ook een onderwerp, waar Jan en alleman een mening over heeft, zelfs mensen die niet gehinderd worden door enige kennis erover. Dat trekt de discussie over verschillende onderwijskundige theorieën al snel in een controversiële sfeer. Maar goed. Mijn favoriete oneliners zijn:

  • Herhaling is de kracht van het onderwijs.

  • En als een leerling iets vraagt: Uh, ik ben hier degene die de vragen stelt.

De herhaling is belangrijk, omdat van hetgeen in een les verteld wordt, men maar weinig onthoudt. Bovendien is er sprake van geheugenverlies ten aanzien van nieuwe informatie. Naarmate de tijd verstrijkt, vergeet je steeds meer details van de nieuwe kennis. Ik noem dat de halveringstijd van kennis. Iedereen heeft daar last van. Tenzij die kennis bij herhaling en op verschillende manieren aangeboden wordt, zodat je je deze eigen kunt maken. Al eerder schreef ik dat het bij leren belangrijk is dat nieuwe leerstof ook verwerkt moet worden. Dat wil zeggen dat leren niet beperkt moet zijn tot alleen ‘input’. Om zeker te zijn van verwerking, is het belangrijk dat er ook een ‘output’ volgt. Het is dus van groot belang dat leerlingen actief betrokken worden bij het construeren van nieuwe kennis. Dat kan bijvoorbeeld door het laten maken van een samenvatting, een diagnostische toets of door leerlingen het geleerde aan anderen te laten uitleggen. Hetzelfde geldt overigens voor nieuwe vaardigheden.


De tweede, misschien wat boud klinkende oneliner, is bedoeld als knipoog, een knipoog naar het Socratisch gesprek. Het was de Griekse wijsgeer Socrates die met name de jeugd op het marktplein in Athene bevroeg om hun denkproces en de uitkomst daarvan, aan te scherpen. En dat blijkt een zeer adequate methode te zijn, een vaardigheid waar iedere docent over zou moeten beschikken. Naast het scherpere inzicht dat de jongeren in het onderwerp krijgen, is de techniek zelf ook een - weliswaar onbewust - leerdoel. De kans dat leerlingen die op deze wijze geleerd hebben, gevoelig zijn voor slecht onderbouwde complottheorieën, is waarschijnlijk significant kleiner. Ook nepnieuws zullen zij makkelijker van ‘echt’ nieuws kunnen onderscheiden. Dus een win-win-methode.


Dan twee uitspraken waarmee ik altijd wat meer moeite had (en heb).

  • Een leerling dient aangesproken te worden in de zone van naaste ontwikkeling.

  • Het onderwijs moet aansluiten bij de belevingswereld van de leerling.

Op zich ben ik het met die eerste stelling wel eens, maar in combinatie met klassikaal onderwijs is dat schier onmogelijk. Mijn kleinzoon vond kruipen prima en ging pas lopen bij 16 maanden, terwijl mijn kleindochter al liep bij 12 maanden. Het is dus niet gek om te stellen dat een kind rond zijn 1ste begint te lopen, maar verschillen zijn er zeker. Dat geldt ook voor cognitieve vaardigheden in het onderwijs. Alle leerlingen in de klas op maandag het 6de uur leren wat de ‘dichtheid van een stof’ is, is vanuit dit perspectief dus redelijk absurd. Willen we rekening houden met individuele verschillen, dan zal de organisatievorm van het onderwijs behoorlijk op de schop moeten. Maar dat is een organisatorisch probleem. Is dat mogelijk en wat vraagt dat van leerkrachten en docenten?


Aansluiting zoeken bij de belevingswereld van jongeren vind ik een tamelijk populariserende benadering. Betekent dat dan dat het onderwijs flitsend, fragmentarisch, interactief, entertainend en vooral leuk moet zijn? Verwordt het onderwijs dan niet tot iets concurrerends, waarbij het strijdt om de aandacht van de klant? Van goed onderwijs is mijns inziens sprake indien de leerling geconfronteerd wordt met perspectieven op zijn/haar leefwereld die niet alledaags of nieuw voor hem/haar zijn. Doen we dat niet, dan laten we toch eigenlijk de jonge mensen behaaglijk in hun eigen bubbel leven.


Tot slot wil ik benadrukken dat het instituut school haar bestaansrecht alleen dan rechtvaardigt, als er sprake is van betekenisvolle meerwaarden om daar aanwezig te zijn. En dan bedoel ik niet het bieden van een opportuniteit aan jongeren om onder leeftijdsgenoten de dag door te brengen, want dat zou je ook in bijvoorbeeld een buurthuis kunnen organiseren. Nee, wat zijn de sociaal-educatieve pedagogische meerwaarden? Dat moet de bezinningsvraag zijn voor elke school. Vanuit de praktijkgedeeltes van een vak is het antwoord uiteraard evident, maar praktijkvakken kennen ook theorielessen. Waarom is fysieke aanwezigheid op school beter dan afstandsonderwijs met een programma als ‘zoom’? Een dergelijke ontmoeting sluit toch veel beter aan bij de belevingswereld van jongeren? Ik ben benieuwd naar jouw visie daarop.


De maatregelen om de coronacrisis te bezweren, hebben een enorme impact gehad op de manier waarop we ons onderwijs sinds jaar en dag vormgaven. Dit is het moment om even stil te staan bij mogelijke verbeteringen, bijvoorbeeld ten aanzien van de vragen die ik hiervoor stelde, de wenselijkheid van eindtoetsen en centrale examens, de organisatievorm met de huidige roostersystematiek, de rol van docenten en leerlingen, de positie van afstandsonderwijs, een driejarige brugklas en ga zo maar door. Of gunnen we onszelf die tijd niet en gaan we gewoon weer verder zoals het was?

WE DRINKEN EEN GLAS, DOEN EEN PLAS EN ALLES BLEEF ZOALS HET WAS!

59 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page