top of page

Dromen

Bijgewerkt op: 15 minuten geleden

Vanuit mijn filosofie hang ik het standpunt aan dat ons persoonlijke bewustzijn (het P-veld) een modulatie is van een veel groter en allesomvattend bewustzijn, namelijk het universele bewustzijn (het U-veld). Daar waar deze twee velden zich ontmoeten in de ons omringende wereld, kunnen wij van alles waarnemen. Bovendien zijn we door dit persoonlijke bewustzijn in staat om aan gebeurtenissen die zich voltrekken een betekenis te verlenen. Eerder schreef ik hierover in mijn blogs ‘Betekenisgever’ en ‘Functionele ruimte’. In dit blog ga ik na wat daarvan over blijft als we de ogen sluiten en in slaapvallen. Kan ik vanuit mijn veldentheorie het ontstaan van dromen verklaren? En welke betekenis kunnen we aan dromen toekennen?

 

In onze waakfase is er sprake van een zintuiglijke input die tijdens het slapen natuurlijk nagenoeg ontbreekt. Onbewust hoor, ruik of voel je misschien eens wat, maar dat laten we in dit verhaal even buiten beschouwing. De transformatie van het U-veld naar het P-veld is een continu proces dat ook in slaaptoestand gewoon doorgaat. Het P-veld dat ons betekenis verleent als we wakker zijn, krijgt nu een sterk gereduceerd aanbod. Er komen wellicht nog wat prikkels uit onze herinnering, maar dat zijn de facto hernieuwde resonantie patronen, die zich vanuit het U-veld weer even aandienen. Verder ontstaan er voornamelijk nieuwe patronen die door het P-veld als mogelijkheden in het U-veld oplichten. Het U-veld bevat namelijk alle tijdloze en niet gelokaliseerde potenties die zouden kunnen ontstaan. Pas door interferentie met een P-veld worden sommige gerealiseerd. En wanneer er een verankering van zo’n gebeurtenis plaatsvindt, hecht de vorm zich aan plaats en tijd. Het P-veld moet zich blijvend kunnen afstemmen op die vorm, zodat de resonantie feitelijk gedragen wordt. In een droom gaat het meestal om vormen die niet gedragen worden, waardoor ze ook weer snel ‘vervluchtigen’. De droom was weliswaar echt, maar de vorm heeft zich niet kunnen hechten. Een patroon wordt pas werkelijkheid wanneer het niet alleen verschijnt, maar ook blijft resoneren in het ritme van het persoonlijke en het wereldlijke veld. Enkel dan wordt het een gebeurtenis.

 

Zelf heb ik het al meerdere malen meegemaakt dat wat ik droomde, zich later ook in de werkelijkheid voordeed. Dat is echt bizar. Van tevoren weet ik echter nooit of een droom voorspellende waarde heeft of niet. Maar dat verandert mijns inziens niets aan het realiteitsgehalte van een droom. Elke droom is voor mij net zo werkelijk, omdat ze een mogelijkheid toont die zich ontvouwt. Ze vormt een contour van iets dat zich zou kunnen verankeren, mits de verhoudingen in tijd en ruimte gedragen kunnen worden. Verankering veronderstelt een veldtoestand waarin potentie overgaat in manifestatie. Maar niet alles wat zich aandient, kan ook worden belichaamd. De droom is dus niet minder werkelijk dan de wakende ervaring, maar behoort tot een andere modus van ontvouwing. Werkelijkheid blijkt gradueel en niet absoluut. Wat in een droom verschijnt, is een reële configuratie van betekenis binnen het veld, maar kan zich niet altijd manifesteren als gebeurtenis.

 

Ik herinner me een droom waarin ik zag hoe een leerling tijdens de sportdag een bal in haar gezicht kreeg. Later op de dag voltrok zich precies dat beeld, wat mij diep trof, niet vanwege de ernst van het voorval, maar door de herkenning van iets wat zich eerder al als mogelijkheid had aangediend. Het roept de vraag op waarom juist deze triviale gebeurtenis zich wist te verankeren, terwijl zovele andere droombeelden oplossen in het ongerealiseerde. Wat wij echter als triviaal ervaren, blijkt binnen het veld zelf geen onderscheidende status te bezitten. Er bestaat geen rangorde tussen wat wij belangrijk achten en wat we als onbeduidend beschouwen. Wanneer een droominhoud gedragen wordt door de condities van dat ene moment, kan zij verschijnen in de werkelijkheid, niet omdat zij ertoe doet, maar omdat het veld haar toelaat als expressie van zijn samenhang.

 

Soms echter zijn de dromen niet slechts herkenbaar, maar ook ontregelend in hun raakvlak met verlies en eindigheid. Zo heb ik tweemaal gedroomd dat een bekende zou overlijden en in beide gevallen bleek dat ook daadwerkelijk het geval te zijn. De impact van zulke dromen ligt niet alleen in de overeenkomst tussen droom en werkelijkheid, maar in het besef dat wat zich innerlijk als mogelijkheid aandiende ook gedragen werd door de veldcondities die haar manifestatie toelieten. De droom was op zichzelf al werkelijk, als configuratie binnen het veld. Dat zij zich later ook voltrok in de zichtbare werkelijkheid onderstreept niet alleen haar belang, maar bevestigt dat het veld geen onderscheid maakt tussen wat wij als licht of zwaar, betekenisvol of toevallig beschouwen. Of het nu gaat om een alledaags voorval of een ingrijpende breuk, wat zich manifesteert, toont de ontvankelijkheid van het veld voor juist die configuratie. Dromen die zich verankeren, doen dat niet vanwege hun inhoud, maar omdat zij opgenomen worden in de stroming van het hier en nu.

 

Hoe kijken vigerende theorieën tegen dromen aan? De meeste gangbare droomtheorieën benaderen dromen als interne processen, gericht op functie, verwerking of symbolische representatie.


Binnen de neurobiologische benadering wordt de droom doorgaans opgevat als het resultaat van spontane hersenactiviteit tijdens de REM-slaap. Signaalpatronen ontstaan endogeen en worden achteraf door de cortex geïnterpreteerd tot betekenisvolle beelden. In dit model heeft de droom geen directe relatie tot de werkelijkheid buiten het brein. Zij wordt gezien als een willekeurige stroom van signalen, waar het brein soms achteraf een patroon in herkent met een mogelijk nut voor geheugen- of emotieverwerking. Een voorspellende droom geldt hier als statistisch toeval en wordt niet als zodanig serieus genomen.


Ook in moderne benaderingen die dromen verklaren als informatieverwerking binnen zelforganiserende hersennetwerken, blijft de droom gereduceerd tot dynamiek zonder verschijningswaarde. Het verschijnen zelf wordt daar gereduceerd tot verwerking, zonder fenomenologische toegang tot de ervaring.


De psychoanalytische benaderingen, zoals die van Freud en Jung, verstaan de droom als uitdrukking van verdrongen verlangens, archetypen of onbewuste conflicten. Wat verschijnt in de droom verwijst altijd naar iets anders en vraagt om interpretatie. Zelfs wanneer een droom schijnbaar letterlijk samenvalt met een latere gebeurtenis, wordt deze in symbolische termen geduid. Haar verschijningsvorm mag daarbij nooit op zichzelf worden genomen. Binnen deze modellen blijft de droom gevangen in een taal van verwijzing. Haar realiteit wordt niet erkend als onmiddellijk, maar als gecodeerde afspiegeling van een dieper psychisch proces.


Ook cognitief-psychologische theorieën beschouwen dromen als hersenproducties, bedoeld om informatie te verwerken, emotioneel evenwicht te herstellen of leerprocessen te versterken. De droom fungeert dan als functioneel neuraal recyclingsproces, waarbij uitsluitend materiaal uit het verleden beschikbaar is. Dromen die verwijzen naar iets wat zich nog moet voltrekken vallen buiten het verklaringsmodel en worden vaak afgedaan als toevallige congruentie. Bovendien ontbreekt in deze benaderingen aandacht voor de toon en vormkwaliteit van de droom. De helderheid van een beeld, de intensiteit van een ervaring of de herhaling van een motief blijven onbenoemd. Toch zouden juist deze vormkenmerken kunnen wijzen op een dragende spanning binnen het veld waarin de droom verschijnt.

 

Wat deze uiteenlopende benaderingen gemeen hebben is een methodologische reductie van de droom tot een intrapsychisch verschijnsel. Ze plaatsen haar strikt binnen de contouren van het individuele brein en erkennen geen veldmatige afstemming tussen wat verschijnt en wat zich aandient. Ze verklaren de droom via oorzaak-gevolgrelaties en veronachtzamen de mogelijkheid dat het verschijnen zelf een vorm van resonantie is. Er wordt geen ruimte geboden voor de gedachte dat de droom een configuratie toont die zich niet louter uit het verleden voedt, maar een moment van reële ontvouwing vormt binnen een bredere werkelijkheid. Binnen dat bredere veld is de droom geen afleiding, maar een daadwerkelijke verschijningsvorm. Bovenal ontbreekt in vrijwel alle benaderingen een fenomenologische benadering van de droom. Er wordt nauwelijks gevraagd hoe de droom zich toont, welke gestalte zij aanneemt of welke intensiteit zij draagt. Waar klassieke theorieën verklaren via functie of oorzaak, laat de droom zich het beste begrijpen vanuit het veld van ontvankelijkheid waarin zij verschijnt.

Comments

Rated 0 out of 5 stars.
No ratings yet

Add a rating
Blijf op de hoogte! Ontvang telkens het nieuwste blog direct in je mailbox.

Bedankt voor het abonneren!

© 2020 by Marc Cornelisse. Proudly created with Wix.com

bottom of page