Kort geleden heb ik me weer eens verdiept in de filosofie van Immanuel Kant. Dit blog gaat alleen over zijn filosofie, dus het is geen biografie. Wel moet je weten dat hij leefde van 1724 tot 1805 en dat hij dus een typische verlichtingsdenker was. De verlichting wordt ook wel ‘de eeuw van de rede’ genoemd, die ruwweg samenviel met de 18de eeuw. Het was een periode die zich o.a. kenmerkte door een verzet tegen de dogmatische invloed van het geloof.
Kant probeerde een antwoord te vinden op de volgende vier vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? En wat is de mens? Hij deed dit door de grenzen van de rede te onderzoeken, die hij vervolgens afzette tegen het empirisme van David Hume (1711-1776) en het rationalisme van Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716). De theorie van Kant wordt ook wel ‘transcendentaal idealisme’ genoemd: een kritische filosofie die zegt dat het gaat om de manier waarop we de dingen kunnen kennen.
De hele korte versie van zijn revolutionaire filosofie is de volgende.
Wat kan ik weten? Tijd en ruimte worden in ons hoofd toegevoegd aan hetgeen wij waarnemen. De dingen in de wereld kunnen we dus niet echt kennen, omdat ze altijd een synthese zijn van de waarneming en onze aanschouwingsvormen. Daarnaast kent het verstand een aantal categorieën (8) waarmee we onze indrukken beoordelen. De belangrijkste categorie is die van causaliteit. Deze eigenschappen binnen de rede in combinatie met onze waarnemingen vormen de basis van ons kenvermogen (alles waar we wat over aan de weet kunnen komen).
Wat moet ik doen? Als de mens tot de natuur behoort, is hij volledig onderworpen aan de eenduidige natuurwetten. De mens kent in dat geval geen vrijheden. Maar de mens is in staat om zonder dwang van buitenaf autonoom handelingen uit te voeren. Die vrijheid van handelen ligt volgens Kant besloten in de rede, namelijk in de praktische rede. Het richtsnoer voor ons handelen wordt gegeven door het zogenaamde 'categorisch imperatief'. Meer hierover in de uitgebreidere toelichting.
Wat mag ik hopen? Daar waar wij in vervoering raken van de natuur - een doelgerichtheid van de natuur waar ons eigen doel geheel in opgaat - praat Kant over de ervaring van 'het schone'. Het is een esthetisch ervaring, die een besef van iets bovennatuurlijks bij ons oproept (wij ervaren dit als transcendent). Volgens Kant kan er dus wel over metafysica gesproken worden, maar betreft het een domein waarover we geen kennis kunnen verkrijgen. Het geloof in God blijft dus tot de mogelijkheden behoren.
Hieronder werk ik deze drie vragen verder uit.
Comments