Niets
- Marc Cornelisse
- 30 jan 2021
- 4 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 26 mei 2022
Taalkundig representeert elk woord altijd āietsā, dus kunnen we ons afvragen wat datgeen is bij het woord ānietsā. Een kind vraagt aan zijn moeder: āMam, kan ik oversteken?ā. Moeder zegt: āEr komt niets aan.ā, waarop het kind antwoordt: āOkĆ©, dan wacht ik nog wel even.ā. Het niets lijkt hier toch even op een iets, want ānietsā komt er immers aan. Het heelal zou zelfs uit het ānietsā ontstaan zijn. Zo las ik op een Loesje-affiche: āDe oerknal? Eerst was er niets en toen is dat ook nog ontploft.ā Dat brengt ons direct bij de oude filosofische vraag: āWaarom is er eigenlijk iets en niet veeleer niets?ā. Maar alvorens daar op in te gaan, wil ik eerst nog even stilstaan bij o.a. het woord ānietsā.
Op een volle taxistandplaats vertrekt de voorste taxi met een klant. Alle nog wachtende taxiās rijden na elkaar naar voren. De taxiās gaan dus naar voren, maar een lege plek (niets) beweegt zich naar achteren. Niets kan dus wel gedefinieerd worden. Bij dit voorbeeld kun je zelfs de snelheid van het ānietsā bepalen. De āwaveā in een stadion is in feite een vergelijkbaar fenomeen. Je ziet iets zich horizontaal verplaatsen, maar in feite beweegt er helemaal niets in die richting (ja, iets virtueels). Het ānietsā kan dus zomaar betekenis krijgen.
De betekenis van veel woorden wordt geĆ«xpliciteerd in de context van de dualiteit tot welke het behoort. Denk bijvoorbeeld aan hoog/laag, dag/nacht, yin/yang en open/dicht. In de logica gaat het dan om het koppel p en niet-p (in symbolen p en ¬p, waarbij p dan een woord is), dus hoog en niet-hoog (ofwel laag), iemand en niet-iemand (ofwel niemand) en iets en niet-iets (ofwel niets). In termen van de logica zou je de volgende definitie van āhet nietsā kunnen geven:
Het niets is een toestand waarin niks identiek is aan zichzelf. (dus als Ɐ x: x ā x)
Zo zijn er trouwens meer partities van dualiteiten die we ons maar moeilijk voor kunnen stellen: eindig/oneindig en tijdelijk/niet-tijdelijk (ofwel eeuwig). Deze woorden hebben betrekking op ruimte & tijd, terwijl het woord ānietsā eerder refereert aan een soort tijdloos vacuüm. In het adagium āniets is wat het lijktā, heeft ānietsā overigens de betekenis van niet-alles uit de dualiteit alles/niet-alles.
Bij het woord āoneindigā moet ik altijd denken aan het zogenaamde Droste-effect. De fabrikant van dit merk heeft een blikje voor cacao geproduceerd waarop een serveerster met datzelfde blikje staat afgebeeld en op dat blikje staat de serveerster uiteraard ook weer met een blikje waarop ⦠Nou ja, het idee is dat je dit oneindig keer kunt herhalen. Van het woord āeeuwigā kan ik me overigens helemaal geen voorstelling maken.
Dan nu de vraag: āWaarom is er eigenlijk iets en niet veeleer niets?ā, voor het eerst gesteld door Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716). De in de kwantumtheorie gedefinieerde nulpuntenergie (de oerbron van energie), zou wel eens de bron kunnen zijn van waaruit alles ontstaan is. Dat energieveld zou dan het ānietsā zijn, immers alleen materie associĆ«ren we met āietsā, de rest is dan dus ānietsā. Uit deze bijzondere nulpuntenergie konden (en kunnen) spontaan deeltje gecreĆ«erd worden. Albert Einstein heeft in de vorige eeuw aangetoond dat energie (E) en massa (m) inderdaad equivalent zijn en wel volgens de formule E = māc2, waarbij c de lichtsnelheid is (300.000 km/s). Dit proces wordt in de fysica paarvorming of creatie genoemd. Als energie in materie wordt omgezet, ontstaan er altijd twee deeltjes, namelijk het deeltje en zijn antideeltje (die overigens eveneens een dualiteit zijn). Blijft het feit dat de wetmatigheden die het ontstaan van materie mogelijk maakten, niet niets zijn. Verder is het vreemd dat de antimaterie - die in grote hoeveelheden zou moeten voorkomen - nergens in het heelal te vinden is. Met dit verhaal wordt alleen duidelijk dat er materie kon ontstaan. De waaromvraag - waarbij het antwoord ons bestaan in een soort teleologisch perspectief zou moeten plaatsen - blijft voor hen die niet in God geloven onbeantwoord. En wellicht is de fysische verklaring louter voortgekomen uit de drang om de metafysische vraag naar de oorsprong van alles te willen ontlopen.
En wat valt er te zeggen over de concepten āoneindigā en āeeuwigā? Vergelijkbaar met het onzekerheidsprincipe van Heisenberg in de kwantummechanica (plaats en snelheid van een deeltje zijn niet tegelijkertijd nauwkeurig vast te stellen), geldt er volgens mij ook iets dergelijks voor tijd en plaats bij mensen. Slechts ƩƩn van de twee kan nauwkeurig bepaald worden. Als de onzekerheid qua plaats klein is (en dat is het geval voor het ogenschijnlijke aan een mens toebehorende bewustzijn, omdat die mens altijd ergens is), dan is de onzekerheid qua tijd erg groot, dat wil zeggen: het moment nu heeft geen betekenis, omdat het alweer achter ons ligt zodra we het uitgesproken hebben. Als we echter dood zijn, wordt het bewustzijn niet meer door de mens getransformeerd, maar weer volledig onderdeel van het universele bewustzijn (mijn opvatting). Je kunt niet meer zeggen dat het ogenschijnlijke aan die mens toebehorende bewustzijn nog ergens is. De onzekerheid qua plaats is dus enorm groot (omdat het bewustzijn in feite overal is). Hierdoor is de onzekerheid qua tijd heel klein geworden en is elke tijd als het ware de nu-tijd. Met andere woorden: tijd heeft geen enkele betekenis meer. Het verleden, het heden en de toekomst vallen volledig samen. Die toestand is wellicht te duiden als āeeuwigā. Vanuit de natuurkunde zou je de volgende definitie van het ānietsā kunnen geven:
Het niets is een toestand waarin materie, tijd en ruimte volledig afwezig zijn.
Het denken aan begrippen als het niets, de eeuwigheid of oneindigheid kan je behoorlijk doen duizelen. Dat komt mijns inziens doordat deze begrippen ons voorstellingsvermogen te boven gaan en ons confronteren met de nietigheid van het menselijk bestaan. Het zal de mensheid waarschijnlijk nooit lukken om alles volledig te doorgronden.
Comments