top of page

Serieus?

In zijn boek ‘Het leven als tragikomedie’ beschrijft Tim Fransen het belang van humor in het leven van de mens. In essentie is humor (de komedie) volgens Fransen de enige manier om met onze tekortkomingen (de tragedie) om te gaan.

De grootste valkuil voor de mens is dat hij zichzelf te serieus neemt. Zo zijn wij de enige soort op deze planeet die zich afvraagt waarom we hier zijn. We stellen regelmatig de vraag naar de zin van het leven. De tragedie met haar bedroevende gebeurtenissen vinden we diepzinnig, terwijl de komedie van de lach als oppervlakkig wordt beschouwd. Tim Fransen laat ons echter kennismaken met de helende werking van humor, want misschien is het leven wel te moeilijk om met onze vele tekortkomingen geleefd te worden.

Fransen begint zijn boek dan ook met een uitgebreide opsomming van onze deficiënties; om depressief van te worden.

Wat ons lichaam betreft, stelt hij dat de onderste helft - beter bekend als schaamstreek - nou niet bepaald in aanmerking komt voor een schoonheidsprijs. Adam & Eva hingen er dan ook al snel een vijgenblad voor. Darmgassen die te pas en te onpas het lichaam verlaten en grote en kleine boodschappen die vanuit die streek het lichaam verlaten, weerhouden ons er niet van om het tevens als erogene zone te gebruiken voor onze banale lusten. Sommigen worden al met afwijkingen aan hun lichaam geboren, maar dat er voor iedereen sprake is van aftakeling is onafwendbaar. Helaas krijgen sommige mensen al vroegtijdige met fysiek falen te maken, zoals bijvoorbeeld een hartaanval of een hersenbloeding. Eenmaal op leeftijd eist de ouderdom van iedereen zijn tol: afnemend gehoor, slechter zicht, vaak een geheugen dat minder goed werkt en maar te zwijgen over de afnemende blaascontrole.

In psychisch opzicht is het al niet veel beter met ons gesteld. Volgens Fransen is het beeld dat we van onszelf creëren niet erg waarheidsgetrouw. Ons zelfbeeld komt namelijk tot stand door wat men noemt ‘selectieve constructie’. De werkelijke kennis over onszelf bevat veel lacunes, die ons brein zonder enige scrupules schaamteloos invult. De hang naar continuïteit en consistentie van ons zelfbeeld is daar de belangrijkste oorzaak van. Dat maakt ook dat we selectief met nieuwe informatie omgaan. Wetenschappelijk wordt dit cognitieve dissonantie genoemd: wat past wel in m’n zelfbeeld en wat niet? Verder leiden de meesten van ons ook nog eens aan een illusoir superioriteitsgevoel, dat wil zeggen dat we ons beter voelen dan anderen. Daarentegen heeft de illusie van ons zelfbeeld wel telkenmale de bevestiging van de ander nodig. Onze identiteit ontstaat grotendeels in relatie tot anderen. We meten onszelf aan en willen gemeten worden door de ander.

Hoe betrouwbaar is onze kennis over de wereld waarin wij leven? Wat zijn onze epistemologische tekortkomingen (ofwel de tekortkomingen van ons kenvermogen)? Veel filosofen hebben zich met de vraag naar het kenvermogen van de mens beziggehouden. Volgens Immanuel Kant bestaat er geen pure zintuiglijke waarneming, omdat deze altijd gemoduleerd wordt door onze aanschouwingsvormen ruimte en tijd. Ook de categorieën van de rede beïnvloeden onze waarnemingen. De belangrijkste daarvan is causaliteit. Los daarvan zijn we bovendien sterk geneigd tot irrationele en/of foutieve gedachtegangen. Deze worden ‘biases’ genoemd. De bekendste is de confirmatiebias: het meer aandacht en waarde toekennen van informatie die ‘in je straatje past’ en het wegredeneren van onwelgevallige informatie. We kunnen onszelf aardig voor de gek houden als het om kennis gaat.

Ons moreelbesef is dan toch hopelijk wel goed ontwikkeld hè? Helaas. Onze drang naar zelfbehoud zadelt ons op met allerlei egocentrische motieven. Fransen illustreert dat o.a. aan de hand van drie hoofdzonden:

  • Gemakzucht: ruim de helft van de Nederlanders heeft niet de moeite genomen om het donorformulier in te vullen.

  • Gulzigheid: we blijven gewoon veel vlees eten, ook al weten we dat de vleesconsumptie een grote bijdrage levert aan de CO2-productie.

  • Hoogmoed: hier refereert Fransen aan de slang die Adam & Eva verleidde om van de appel te eten, waardoor ze als goden zouden worden.

Ook maakt Fransen duidelijk dat het idee van een goed werkend moreel kompas bij de mens onjuist is, ook al beschouwen de meeste mensen zichzelf als een goed mens. De omstandigheden bepalen namelijk in veel gevallen het handelen van het individu. Zo beschrijft hij het Milgram-experiment (1963), waarbij de proefpersonen bereid waren levensgevaarlijke schokken toe te dienen aan zogenaamde kandidaten die ondervraagd werden door een wetenschapper en daarbij een foutief antwoord gaven. En het ‘barmhartige Samaritaan-experiment’ (1973), waarbij proefpersonen - hetzij met haast, hetzij zonder haast - een toespraak in een ander gebouw moesten geven en onderweg een hulpbehoevend persoon (een toneelspeler) tegenkwamen. Van de proefpersonen met haast bood 10% hulp en van de proefpersonen zonder haast 63%. In feite vertrouwen we als mens dus op een haperend moreel kompas, aldus Fransen.

Als laatste dimensie van onze tekortkomingen bespreekt Fransen ons bestaan: onze existentiële tekortkomingen. Dit doet hij aan de hand van uitspraken van Friedrich Nietzsche. De zinloosheid van het lijden, niet het lijden zelf, was de vloek die … op de mensheid rustte.

God was onze houvast en bood ons in ieder geval een antwoord op onze deficiënties. Voor ons sterfelijk lichaam was er het perspectief op het hiernamaals, voor ons psychisch lijden bood de eerste vraag uit de catechismus een antwoord, het epistemologische tekort kon eenvoudig opgeheven worden door te geloven en voor ons morele tekort hadden we houvast aan de tien geboden. Maar met het besef dat God dood is, werden al deze tekortkomingen weer facetten van de grote tragedie des levens. Wat overblijft is een absurditeit.

Na al deze misère is het begrijpelijk dat we de illusie van perfectie en superioriteit graag in stand willen houden, maar vroeg of laat doorzien we deze allemaal. Wat ons dan nog rest, is de andere kant van de medaille: humor, lachen om onze tekortkomingen. Fransen stipt kort enkele vormen van humor aan, maar richt zich vervolgens uitgebreid op de relativerende humor ten aanzien van onze zwakheden. Daarmee houdt het tragische namelijk op om absoluut te zijn. In feite kunnen we in twee situaties lachen om de gebrekkigheid van de mens. In het ene geval bij herkenning van de gebrekkigheid van de ander in onszelf. Deze humor heeft als basis medemenselijkheid, iets humaniserends. In het andere geval bij vernedering van de ander ten opzichte van onszelf. Deze humor wordt ook wel leedvermaak genoemd en heeft als basis een superioriteitsgevoel. Het moge duidelijk zijn dat er in deze laatste vorm geen troost gevonden kan worden en dat Fransen deze ‘humor’ als abject typeert (daar ben ik het overigens helemaal mee eens). Sommige tragische gebeurtenissen kunnen nog te pijnlijk zijn om ze al in een komisch perspectief te plaatsen. Dan moet er eerst een bepaalde tijd overheen zijn gegaan, zodat er een zeker mate van acceptatie van het leed heeft kunnen plaatsvinden. Die verwerkingstijd schept een afstand ten aanzien van de gebeurtenis, waardoor er op een gegeven moment wel ruimte is voor relativerende humor.

Humaniserende humor richt de aandacht op de menselijke gebrekkigheid. Niet triomfantelijk, maar op een manier waarbij we ontdekken welke kwetsbaarheden we met elkaar gemeen hebben. Het helpt ons de realiteit onder ogen te zien, zonder dat we er aan onderdoor gaan. Deze vorm van humor leert ons de onvermijdelijkheid van het tragische enigszins te accepteren.

In de voorstelling ‘Na de pauze’ vertelt Herman Finkers over het slecht-nieuwsgesprek waarin hij zijn diagnose te horen kreeg.

'Je hebt,’ zo zegt de dokter, ‘chronische lymfatische leukemie. (…) Het is bloedkanker, maar,‘ zegt de dokter, ‘het is een milde vorm.’

‘Oh gelukkig, dus je gaat er niet dood aan?’

‘Jawel, je gaat er wel dood aan.’

‘Jawel, maar het geeft een goede kans op genezing?’

‘Nee, het is ongeneeslijk.’

‘Ja ja. Dus het is zeg maar ongeneeslijk, en je gaat er dood aan?’

‘Ja.’

[Finkers laat een stilte vallen en zegt dan met een glimlach]

‘Als het maar mild is.’


En over de vele grappen naar aanleiding van COVID-19 nog maar te zwijgen.


29 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page