top of page

Stagnatie in mens-zijn (3)

In vrijwel elk domein van het leven lijken we vooruitgang te kunnen boeken. We worden sneller, slimmer, efficiĆ«nter. We leren beter schaatsen, scherper denken, effectiever leidinggeven. Maar als het gaat om het mens-zijn zelf – los van functie of prestatie – lijkt er weinig sprake van ontwikkeling. We zijn nog altijd even geneigd tot oordeel, angst, zelfverdediging en controle als onze voorgangers. De wereld verandert razendsnel maar innerlijk zijn velen verdwaald.

Ā 

Toch is het de vraag of mens-zijn zich wel leent voor het idee van vooruitgang. Want wat zou de meetlat moeten zijn? Wie of wat bepaalt wanneer iemand mƩƩr mens is dan een ander? Er is geen diploma in menselijkheid, geen ranking in ontvankelijkheid. En juist daarin schuilt misschien wel het antwoord: mens-zijn is geen vaardigheid die geoefend moet worden, maar een toestand die zichtbaar wordt zodra de drang tot worden verdwijnt. Collectief lijken we het er vaak wĆ©l over eens wie ā€˜goede mensen’ zijn. Namen als Gandhi, Martin Luther King of Nobelprijswinnaars voor de vrede worden zonder moeite genoemd. We herkennen het wanneer iemand uitblinkt in morele moed, geweldloos verzet of compassievolle inzet. En toch ontbreekt het ons aan een werkelijk doordacht beeld van wat goed mens-zijnĀ in essentie is. Alsof het alleen zichtbaar wordt in uitzonderingen en niet als mogelijkheid voor ieder mens.


Deze verering van het buitengewone leidt tot verwarring over het gewone. Want als goedheid pas begint bij heldendom, blijven alledaagse vormen van menselijkheid onderbelicht: de bereidheid om de ander te laten zijn wie hij is, ook als hij anders denkt of leeft, het luisteren zonder de ander te willen overtuigen, het waarnemen zonder meteen te willen sturen, veranderen of verklaren. Misschien is dat precies de blinde vlek van onze tijd – we zoeken morele grootsheid maar vergeten dat goedheid ook kan liggen in het eenvoudigweg laten zijn. Waar veel rollen vragen om doelgerichtheid en beheersing, vraagt mens-zijn iets anders: ruimte. Misschien ontstaat er pas iets van verdieping in ons bestaan als we het durven uitstellen, onderbreken, bevragen. Niet om iets te bereiken maar om te zijn. In dat openvallen kunnen woorden als vertraging, reflectie of overgave betekenis krijgen – niet als norm maar als mogelijkheid. Als antwoord op een cultuur die alles opmeet maar het wezenlijke steeds minder voelt. Vooruitgang in mens-zijn is misschien niet opwaarts maar inwaarts. En het is niet iets wat we kunnen plannen maar iets wat zich aandient als we ophouden het te willen forceren.

Ā 

De westerse mens van nu is diep gevormd door het idee van maakbaarheid. Hij leeft met het gevoel dat hij zijn leven zelf moet vormgeven, betekenis moet geven en liefst op een manier die zichtbaar en meetbaar is. Hij is voortdurend onderweg, niet omdat hij weet waarheen maar omdat stilstand als falen voelt. Hij is verantwoordelijk voor zijn succes, maar dus ook voor zijn mislukking. Alles is verdienste – of gemis daaraan. Het idee dat inzet, talent en keuzes zijn lot bepalen, geeft hem schijnbaar controle maar legt ook een permanente druk op zijn schouders. Falen is niet langer pech, maar persoonlijk tekort. Ziekte, tegenslag of ongeluk verliezen hun tragiek. Ze worden moraliseringen: had je maar beter voor jezelf moeten zorgen, harder moeten werken, slimmer moeten kiezen. Deze meritocratische logica nestelt zich diep in ons zelfbeeld. De mens wordt zijn eigen project, zijn eigen manager, zijn eigen beoordelaar. Hij meet zichzelf aan wat hij bereikt, maar verliest daarbij uit het oog wat hij is. Want wie zichzelf reduceert tot maker van zijn bestaan, maakt zichzelf ook tot schuldige van zijn tekort. Hij zoekt naar vervulling in werk, relaties, prestaties, gezondheid, zingeving – maar vaak zonder rustpunt, zonder werkelijk aanvaarden wat is. Het leven is een project geworden en hijzelf een merk. Hij is rationeel, maar verlangt naar betekenis. Verbonden, maar eenzaam. Vrij, maar opgejaagd. Hij voelt dat er iets niet klopt, maar weet niet meer waar te zoeken want het enige kompas dat hij kent is het ik. Zo wordt de zoektocht naar zin niet gedragen door een diepere bedding van zijn, maar opgejaagd door angst voor tekortschieten. En precies daar verliest de mens zijn vrijheid – niet door beperking van buitenaf maar door de dwang van binnenuit.

Ā 

Ook in de ontmoeting met de ander werkt deze conditionering door. In het denken van Jean-Paul Sartre (1905–1980) is de mens als bewustzijn een pour-soi – een wezen dat zich tot zichzelf verhoudt, geen vaste essentie heeft en voortdurend in wording is. Hij bestaat eerst (wordt geworpen in de wereld) en bepaalt pas daarna wie hij is, door zijn handelen en de manier waarop hij zich tot zichzelf verhoudt. Maar waar de mens, die ik eerder de GeworpeneĀ noemde, zich met dat gegeven verzoent en zich niet verzet tegen zijn toestand, zoekt de huidige westerse mens houvast door de ander vast te zetten in een beeld. Hij reduceert de ander tot een en-soi: een vaststaand ding, een rol, een etiket. In plaats van de ander als vrij subject tegemoet te treden, maakt hij hem tot object in zijn blik – tot iets dat hij kan benoemen, plaatsen, beheersen. In relaties betekent dit dat de ander geen open ruimte meer is, maar een invulling van een verwachting: de partner, de functie, de rol die hij of zij geacht wordt te vervullen. In de bejegening van vrouwen zien we dit in de manier waarop hun aanwezigheid vaak herleid wordt tot uiterlijk, beschikbaarheid of sociale rol, wat tot uiting komt in ongewenste intimiteiten en machtsmisbruik, zoals zichtbaar wordt in de #MeToo-beweging. Op maatschappelijk niveau uit diezelfde objectiverende houding zich in structurele discriminatie, zoals die wordt aangekaart door bewegingen als Black Lives Matter. Dat wijst op het systematische reduceren van mensen tot hun huidskleur of in het afwijzen van LHBTI+ personen, wier bestaan wordt teruggebracht tot afwijking van een vermeende norm. In al deze gevallen wordt de ander niet bejegend als uniek bewustzijn, maar als representant van een categorie – kleur, gender, seksuele oriĆ«ntatie. De verbinding stokt daar waar de ander niet mag zijn wie hij is, maar slechts wie wij denken dat hij is. Waar objectivering heerst, verdwijnt de mogelijkheid tot werkelijke resonantie.

Ā 

Het politieke debat weerspiegelt deze conditionering ook. Men luistert zelden om te begrijpen, maar om te pareren. Argumenten worden beantwoord met jij-bakken – een stijlfiguur waarbij men de ander beschuldigt van hetzelfde verwijt zonder werkelijk in te gaan op de inhoud. Zo blijft het debat steken in polarisatie want niemand is bereid werkelijk op te schuiven in zijn standpunt. Er is strijd maar geen dialoog, beweging maar geen verdieping.

Ā 

Op het collectieve niveau van oorlogsvoering herhaalt zich ditzelfde patroon. Hoewel de middelen verfijnd zijn en de technologie ongekend precies blijft de logica waarmee landen conflicten benaderen opvallend primitief: telkens opnieuw grijpt men naar macht, geweld en militaire dreiging als oplossing voor onenigheid. De vorm verandert maar de structuur blijft gelijk. En telkens is de uitkomst dezelfde: verwoesting, escalatie, vervreemding. De bekende uitspraak – vaak (ten onrechte) aan Einstein toegeschreven – dat het waanzin is om steeds hetzelfde te doen en een andere uitkomst te verwachten, lijkt hier pijnlijk van toepassing. Misschien is het ware collectieve waanbeeld niet dat oorlog een noodzakelijk kwaad is, maar dat we blijven geloven dat het, mits geavanceerd genoeg uitgevoerd, op een dag iets goeds zal opleveren.


Het was de reden waarom ik eerder het blog over de GeworpeneĀ schreef, als tegenbeeld van de mens zoals ik die hierboven heb beschreven. De Geworpene leeft vanuit het besef dat alles wat bestaat een manifestatie is van het universele bewustzijn en dat het persoonlijke bewustzijn slechts een tijdelijke, getransformeerde uitdrukking daarvan is. Hij weet dat vrije wil een illusie is en dat gedrag voortkomt uit aangeboren constitutie, culturele context en technologische omstandigheden. Maar juist dat inzicht bevrijdt hem van schuld, oordeel en prestatiedwang. De Geworpene hoeft niets meer te worden; hij is reeds wie hij is. Zijn handelingen verschillen niet wezenlijk van die van anderen maar zijn geestelijke gesteldheid wĆ©l: hij leeft zonder verzet, zonder moreel absolutisme, in afstemming met wat verschijnt. Hij streeft geen ideaalbeeld na, maar leeft vanuit een diep, innerlijk gevoel van verbondenheid – met het leven, met de ander en met het geheel.

Recente blogposts

Alles weergeven

Commentaires

NotƩ 0 Ʃtoile sur 5.
Pas encore de note

Ajouter une note
Blijf op de hoogte! Ontvang telkens het nieuwste blog direct in je mailbox.

Bedankt voor het abonneren!

© 2020 by Marc Cornelisse. Proudly created with Wix.com

bottom of page