Wat is het toch, dat sommige mensen gewelddadig kunnen worden? Soms is geweld het enige doel, maar meestal komt het voort uit een gevoel van machteloosheid. Het kan zijn dat de geweldenaar zich onheus bejegend voelt door een systeem (denk bv aan de corona-maatregelen van het kabinet) of door een (groep) individu(en) (denk bv aan de gepubliceerde spotprenten van Mohammed door Charlie Hebdo). In het laatste geval gaat het dan over grensoverschrijdend gedrag, waarbij de persoon die geweld inzet zich aanvankelijk slachtoffer voelde, doordat hem fysieke of psychische schade werd aangedaan. Maar waarom grijpt men dan naar geweld?
Als een leeuw een gazelle doodbijt, dan wordt de leeuw niet veroordeeld door een dierenrechter. De leeuw handelt immers puur instinctief, zodat hem niks verweten kan worden. Bij de mens wordt echter verondersteld dat hij rationele keuzes kan maken en dus een geweldloos leven zou moeten kunnen leiden. Waar gaat het mis bij de mens?
Mahatma Gandhi (1869-1948) was een groot voorbeeld als het gaat om geweldloos verzet. De geweldloze strijd van Gandhi was in het bijzonder de strijd tegen het Britse imperialisme en in het algemeen de strijd tegen ‘de Westerse beschaving’. Albert Einstein was erg onder de indruk van deze man. Hij beschreef hem (in 1944) als volgt:
‘Een leider van zijn volk, zonder steun van enig gezag van buiten. Een politicus wiens succes niet berust op geslepenheid of listige technieken, maar simpelweg op de overtuigingskracht van zijn persoonlijkheid. Een zegevierende strijder die het gebruik van geweld altijd volstrekt heeft afgewezen. Een man van wijsheid en nederigheid, gewapend met vastberadenheid en een onwrikbare beginselvastheid, die al zijn krachten heeft gewijd aan de verheffing van zijn volk en de verbetering van hun bestaan. Een man die tegenover de wreedheid van Europa de waardigheid van de eenvoudige mens heeft gesteld en zich zo te allen tijde de meerdere toont. Toekomstige generaties zullen wellicht nauwelijks geloven dat er werkelijk zo iemand in levenden lijve op deze aarde heeft rondgelopen.’
Ghandi’s verzet ging altijd uit van menselijke waardigheid en gelijkheid. Hij beriep zich op een deugd die al in de Upanishaden van het Hindoeïsme genoemd werd, namelijk: a-himsa (het vermijden van himsa (= letsel)). Dit ‘vermijden van letsel’ heeft - aldus Gandhi - betrekking op drie niveaus, namelijk het:
fysieke : schade aan iemand of iets
psychische : vooroordelen, verbaal geweld en vernederingen
spirituele : valse profetieën en geloofsbeledigingen
Volgens Gandhi gaat het om een innerlijke houding van waaruit geweldloos gehandeld moet worden, zodat de reactie erop geen geweld uitlokt. Ook al krijgt men te maken met een (wrede) geforceerde verstoring van een vredig leven, geweld is nooit het antwoord. Een gewelddadige reactie zal meestal immers weer met geweld worden beantwoord.
Zijn leer van geweldloosheid vat hij samen met ‘De weg van vrede is de weg van waarheid’. Een oprecht mens kan volgens Gandhi niet lang gewelddadig blijven. Hij zal ontdekken dat, zolang er ook nog maar een spoortje van geweld in hem is, hij de waarheid niet kan vinden. ‘De leugen is de moeder van het geweld.’ En de moeder van alle leugens is de leugen die we onszelf, over onszelf voorhouden. Deze leugen maakt ons ook vatbaar voor andere leugens die onder de mensen leven en tezamen accepteren we die kluwen van leugens als de ultieme waarheid. Deze kluwen veroorzaakt echter een innerlijke onrust in ons eigen wezen, waardoor we als het ware van onszelf vervreemden. Het is deze onhoudbare verdeeldheid in onszelf - aldus Gandhi -waardoor we anderen kunnen gaan haten of zelfs gewelddadig kunnen gaan bejegenen.
De hectiek van het moderne leven veroorzaakt eveneens een innerlijke onrust die ons bevattelijk maakt voor geweld. Zo las ik in een essay van de Amerikaanse monnik Thomas Merton de volgende passage.
Het geraas en de druk van het moderne leven zijn een vorm (…) van haar ingebakken geweld. Toestaan dat je wordt meegesleept door een veelheid van tegenstrijdige belangen, ingaan op te veel eisen, jezelf met teveel projecten bezighouden, iedereen overal bij willen helpen, is bezwijken voor geweld.
Dat we onszelf kunnen verliezen in deze op hol geslagen samenleving, klinkt plausibel. Afhankelijk van onze ‘nature & nurture’, struikelt de één eerder dan de ander, maar het is een kwestie van tijd voordat we allemaal vallen. Dat moet ons toch te denken geven.
En misschien moeten we ook de zo bevochten vrijheid van meningsuiting nog eens heroverwegen. Kunnen we inderdaad alles zomaar zeggen onder het mom van deze democratische waarde?
In december 2013 stemde ook de Eerste Kamer in Nederland in met het laten vervallen van artikel 147 uit het Wetboek van Strafrecht. Het artikel vervatte een verbod op smalende godslastering. De argumentatie was dat het verbod op discriminatie en op het aanzetten tot haat genoeg grond zouden bieden om de vrijheid van meningsuiting in balans te houden met grove beledigingen. Ik vraag het me af.
Zie ook mijn post ‘Banaliteit van het kwaad’ van 26 mei 2020.
コメント